Dit is het structurele evenwicht waarnaar elke lidstaat zou moeten convergeren. Voor de meeste lidstaten komt dit neer op een tekort van 1% van het bruto binnenlands product (bbp); voor de lidstaten van de eurozone is het tekort beperkt tot 0,5% van het bbp, tenzij zij een lage schuldquote hebben. De doelstelling van elke lidstaat wordt bepaald op basis van de verschillende begrotingsrisico’s waaraan hij is blootgesteld.
Ter uitvoering van het Stabiliteits- en Groeipact moet elke staat een middellangetermijndoelstelling (MTD) voor zijn begrotingssituatie vaststellen, uitgedrukt in structurele termen (conjunctuurgezuiverd saldo ongerekend tijdelijke maatregelen). De MTD van België is momenteel bijvoorbeeld vastgesteld op 0,0% van het bbp. Om zijn middellangetermijndoelstelling te bereiken, moet elke staat een convergentietraject uitstippelen. Dit convergentietraject moet een verbetering van het structurele saldo met ten minste 0,5% van het bbp per jaar omvatten. Het traject wordt gepresenteerd in het stabiliteitsprogramma.
Herzieningen van de MTD’s, die naar behoren door de Commissie moeten worden goedgekeurd, zijn mogelijk indien zij kunnen worden gerechtvaardigd door de tenuitvoerlegging van structurele hervormingen met een grote invloed op de houdbaarheid van de openbare financiën. Op basis van de berekeningen van de Commissie wordt voor elke lidstaat een ‘minimale middellangetermijndoelstelling’ vastgesteld.
De MTD wordt beoordeeld op grond van twee pijlers in het kader van het preventieve deel van het SGP. De eerste pijler betreft de jaarlijkse structurele aanpassing door de lidstaten, die gelijk moet zijn aan of groter moet zijn dan 0,5% van het bbp totdat de MTD is bereikt. In de tweede pijler wordt de ontwikkeling van de overheidsuitgaven vergeleken: deze ontwikkeling moet in overeenstemming zijn met een referentiepercentage dat is gebaseerd op de potentiële groei van het bbp op middellange termijn.
« Back to Glossary Index